Beide kennen namelijk maar twee standen: gas geven en remmen. Als je achterin de taxi zit, wiebel je de hele tijd van voor naar achter. De chauffeur ziet een gaatje, en hop, vol gas vooruit. Daarna meteen weer stevig remmen want de auto voor je rijdt niet genoeg door. Totdat de chauffeur het volgende gaatje heeft gevonden en het ritueel zich weer herhaalt. Tot je bij je bestemming bent aangekomen.
De auto uit laten
rollen, of anticiperen op het verkeer voor je is er niet bij. Brandstof
besparen, genieten van de autorit of andere gevolgen van een rustiger rijstijl
zijn aan de Newyorkse chauffeurs niet besteed. Het gaat immers om geld
verdienen. Zo veel en zo snel mogelijk.
Ze wanen zich de
koningen van het asfalt. Fietsers, wandelaars en andere groene vervoersmiddelen
worden volledig over het hoofd gezien, en de fietspaden kunnen handig worden
gebruikt om extra in te halen of om de auto op stil te zetten om passagiers uit
te laden.
De taxi’s zien er
meestal brak uit aan de binnenkant. Al het noodzakelijke zit erin, een plastic
omhulsel om de berijder te beschermen, een betaalapparaat en een hengsel om je
aan vast te houden. Ik zou hem gebruiken tijdens de rit. De binnenkant maakt
niet uit, het gaat immers om het zo snel mogelijk van A naar B komen. Geld
verdienen.
Wat de auto’s
meestal wel hebben is een goede vering. Dit is strikt noodzakelijk omdat de
Newyorkse wegen het best zijn te vergelijken met een maanlandschap. De
Amerikanen hebben geen geld over voor goede wegen, dus je stuitert niet alleen
heen en weer maar ook op en neer. Om te voorkomen dat je auto elke week naar de
garage moet heb je maar één ding nodig: een goede vering. Dat is de Amerikaanse
manier van problemen oplossen.
De taxi’s rijden
24 uur per dag. De dag is verdeeld in 2 shifts, steeds van 5 tot 5. In de
tussentijd rijden ze alleen maar. Plannen doen ze niet. Alleen als ze een ritje
hebben. Dan plannen ze van A naar B. Ze kennen eigenlijk alleen de actie stand.
Anders staan ze stil.